Voor- en nadelen van een flexibele premieregeling.
ImagePensioenakkoord, Producten

Voor- en nadelen van een flexibele premieregeling.

ImageLeestijd 5 minuten
In het nieuwe pensioenstelsel hebben we uiteindelijk twee soorten premieregelingen:

  1. 1. De flexibele premieregeling, en
  2. 2. de solidaire premieregeling.
Er is al veel over gezegd en geschreven, maar in de kern hebben beide regelingen veel overeenkomsten. Het grootste verschil zit in de manier waarop rendementen bij de deelnemers terechtkomen en de mate waarin gebruik wordt gemaakt van solidariteitsreserves.

We weten nog niet met welke producten de pensioenverzekeraars en PPI’s de markt gaan verrassen. De verwachting is dat pensioenverzekeraars en PPI’s geen solidaire premieregeling gaan aanbieden.

Door: Berry van Sonsbeek, Product Marktmanager Zwitserleven

Focus op de flexibele premieregeling

De solidaire premieregeling zal met name door bedrijfstakpensioenfondsen en enkele ondernemingspensioenfondsen worden gehanteerd. Daarom focus ik me hier verder op de flexibele premieregeling die zoals ik het nu zie door alle marktpartijen kan en zal worden gebruikt. Wat zijn de denkbare verschillen van een flexibele premieregeling bij pensioenverzekeraars, PPI’s en pensioenfondsen (op basis van de nog liggende concept wetgeving, van eind 2020).

1. PPI versus pensioenverzekeraar

De verschillen tussen een pensioenverzekeraar en PPI zijn flinterdun. Hier zit het echt in de details. Een PPI betaalt na pensioneren geen pensioeninkomen uit. Een pensioenverzekeraar gaat daar wel vanuit. Een PPI mag wel een variabel pensioeninkomen uitbetalen. In de praktijk gaat een deelnemer met een pensioenregeling bij een PPI op de pensioendatum shoppen bij verzekeraars en koopt een vast pensioeninkomen, een variabel pensioeninkomen, of een combinatie van beiden.

Er is nog een ander belangrijk verschil tussen een pensioenverzekeraar en een PPI. Bij een pensioenverzekeraar mogen tijdens de opbouwfase, vanaf 15 jaar voor de pensioenrichtleeftijd het belegde pensioenkapitaal en nog te beleggen premies worden omgezet in vast pensioeninkomen. Het is de vraag of die keuze verstandig is. Dit voor de pensioendatum gekochte pensioeninkomen is weliswaar nominaal gegarandeerd, maar wordt niet geïndexeerd met de inflatie.

Verder geldt over het algemeen nog dat de verschuldigde kosten bij een PPI iets lager liggen dan bij een verzekeraar. De mate waarin hangt veelal af van de omvang van het contract of de flexibiliteit in het aangeboden product.

2. Verschillen met pensioenfonds

Tijdens de opbouwfase werken alle partijen met individuele lifecycles voor de beleggingen. De verwachting is dat qua modellering van deze lifecycles het onderscheid niet waanzinnig groot is. De reden is vrij eenvoudig. Er zijn een beperkt aantal deskundige partijen die in staat zijn om met goede modellen lifecycles in elkaar te zetten die bijdragen aan het realiseren van de beoogde pensioenen. En pensioenuitvoerders zijn min of meer aangewezen op de expertise van deze partijen.

Adviseurs beoordelen de diverse lifecycles in de markt op verwachte pensioenen en kansen op uitschieters naar boven en naar beneden bij goed of slecht weer scenario's. Steeds meer wordt ook duurzaam beleggen als toetsingscriterium gebruikt. Afhankelijk van welk instrument wordt ingezet voor de beoordeling van de lifecycles, kunnen andere factoren een rol spelen in de vergelijking. In de praktijk kijken concurrenten erg naar elkaar. Met als gevolg dat de lifecycles van diverse aanbieders naar elkaar toe bewegen qua matching, en returnsamenstelling en manier van afbouwen van risico's naarmate een deelnemer dichter bij de pensioendatum komt.

Waar wel onderscheid kan zitten is in het gebruik van alternatieve beleggingen in de lifecycles en de mate van duurzaam beleggen. Over het gebruik van alternatieve beleggingen verschillen de meningen. Ik ben van mening dat bij een voldoende volume alternatieve beleggingen zeker mogelijk zijn binnen lifecycles. En daarmee een extra kans bieden op een beter rendement door een verbeterde rendement-risicoverhouding in de totale beleggingenmix. In hoeverre dit wel of niet uitvalt in het voordeel van een pensioenfonds, pensioenverzekeraar of PPI, hangt af van;

- de omvang van deze uitvoerders;
- de mate waarin keuzes worden gemaakt voor actief beleggen versus passief beleggen, en
- de bereidheid het volledige spectrum van beleggingscategorieën te gebruiken.

In de uitkeringsfase richten pensioenfondsen zich bij een flexibele premieregeling tot op heden vooral op een collectief variabel pensioen. Dit betekent dat deelnemers aan een pensioenfonds in de uitkeringsfase standaard een variabel pensioeninkomen krijgen. Hierbij worden alle gelden van deze groep als één beleggingsportefeuille gezien. Rendementen worden verdeeld over de gepensioneerden, soms gespreid over een periode van een paar jaar. Zonder dat er ruime mogelijkheden zijn om in te spelen op individuele voorkeuren van deelnemers om binnen het variabele pensioeninkomen meer of minder risico te lopen. Deelnemers die liever een vast pensioeninkomen ontvangen, mogen op de pensioendatum met hun kapitaal shoppen bij een verzekeraar.

Dit is substantieel anders bij pensioenverzekeraars en PPI’s. Daar heeft de deelnemer op de pensioendatum de mogelijkheid met het beschikbare kapitaal te shoppen en dan bij de hem of haar best passende partij een vast of variabel (of een combinatie) pensioeninkomen te kopen. Daarmee heeft de individuele deelnemer op de pensioendatum meer keuzevrijheid. Dit vereist overigens wel extra zorgplicht om een deelnemer goed te begeleiden naar de voor hem of haar best passende oplossing.

3. Default voorsorteren op een vast of variabel pensioeninkomen

Een van de uitgangspunten voor het nieuwe pensioenstelsel is dat pensioenen meer mee gaan bewegen met de markten en dus met rendementen. Daarmee wordt de kans groter dat een pensioeninkomen gaat stijgen, maar ook dat deze kan dalen. Een tegenstrijdig element in de conceptwetgeving is dat als sociale partners geen voorkeur uitspreken voor het standaard sturen op een variabel pensioeninkomen, dat er bij een verzekeraar of PPI standaard moeten worden voorgesorteerd op een vast gegarandeerd pensioeninkomen. En daarmee de deelnemer naar verwachting rendement wordt ontnomen, hetgeen uiteindelijk kan leiden tot een lager pensioen. Dit terwijl bij een pensioenfonds standaard sprake is van voorsorteren op een variabel pensioeninkomen.

4. Pensioenfonds, APF, Bedrijfstakpensioenfonds, verzekeraar of PPI. Wat is de beste optie?

Op voorhand kun je puur rationeel geen eenduidig antwoord geven op deze vraag. Daarbij aangetekend dat ik er een groot voorstander van ben dat werkgevers uiteindelijk samen met de werknemersvertegenwoordigers vrij moeten zijn, om de voor hen best passende pensioenuitvoerder te kiezen. En helaas is dit nog niet in alle gevallen aan de orde in deze moderne wereld.

Welke keuze ook wordt gemaakt, uiteindelijk gaat het er om dat de belangen van de deelnemers het zwaarst wegen. Onder de flexibele premieregeling liggen uiteindelijk alle risico's bij de deelnemers. En natuurlijk wil je als werkgever dat je werknemers, ex-werknemers en gepensioneerden goed worden begeleid bij te maken keuzes, goede service en kwaliteit krijgen van hun pensioenuitvoerder en uiteindelijk kunnen genieten van een goed en betrouwbaar pensioeninkomen.

Gegeven de transitie die op ons afkomt met alle mogelijkheden die er zijn, is het juist daarom van belang om als werkgever nu al te starten met de voorbereiding naar het nieuwe stelsel en op tijd keuzes te maken. Mede ook omdat we willen voorkomen dat alle werkgevers in 2026 pas knopen doorhakken en dan misschien in de implementatie in de knel komen omdat veel werkgevers en uitvoerders dan al vol zitten met activiteiten die hierbij komen kijken. Mogelijk heeft dit zelfs invloed op de beschikbare keuze van een uitvoerder.

Dit artikel is gepubliceerd op 21 maart 2022